strip

US /strɪp/
UK /strɪp/
"strip" picture
1.

strippen, ontdoen van

remove all coverings from (something)

:
•
He began to strip the old paint from the door.
Hij begon de oude verf van de deur te strippen.
•
The thieves stripped the car of its tires and engine.
De dieven stripte de auto van zijn banden en motor.
:
peelremoveuncoverdenudedivest
2.

uitkleden, zich ontkleden

remove one's clothes

:
•
She began to strip for her medical examination.
Ze begon zich te uitkleden voor haar medische onderzoek.
•
The dancer began to strip on stage.
De danser begon zich op het podium te uitkleden.
:
undressdisrobebareexpose
1.

reep, strook

a long, narrow piece of something

:
•
Cut the fabric into thin strips.
Snijd de stof in dunne repen.
•
A strip of land separated the two properties.
Een strook land scheidde de twee eigendommen.
:
bandribbonslicesegment
2.

strip, strook

a long, narrow piece of material, typically used for comic strips or film

:
•
He read the Sunday comic strip.
Hij las de zondagse strip.
•
The film was developed from a long strip of negatives.
De film werd ontwikkeld uit een lange strook negatieven.
:
comic stripfilmstripband
:
comic stripstrip steakstrip mallstrip clubmedian striprumble stripstrip away