peel

US /piːl/
UK /piːl/
"peel" picture
1.

schillen, pellen

remove the outer covering or skin from (a fruit, vegetable, or shrimp)

:
•
She carefully peeled the apple before slicing it.
Ze schilde de appel voorzichtig voordat ze hem sneed.
•
Can you help me peel these potatoes?
Kun je me helpen deze aardappelen te schillen?
:
skinparestrip
2.

bladderen, vervellen

(of a surface or layer) lose sections of its outer covering or skin

:
•
The old paint began to peel off the walls.
De oude verf begon van de muren te bladderen.
•
My skin started to peel after the sunburn.
Mijn huid begon te vervellen na de zonnebrand.
:
flakeblistershed
1.

schil, schillen

the skin or outer covering of a fruit or vegetable

:
•
Don't throw away the orange peel; it can be used for zest.
Gooi de sinaasappelschil niet weg; die kan gebruikt worden voor rasp.
•
The banana peel was slippery on the floor.
De banaanschil was glad op de vloer.
:
skinrindhusk
:
chemical peelpeel outkeep your eyes peeled