share
US /ʃer/
UK /ʃer/
1.
deel, aandeel
a part or portion of a larger amount which is divided among a number of people, or to which a number of people contribute
:
•
Everyone received an equal share of the profits.
Iedereen ontving een gelijk deel van de winst.
•
She contributed her share to the group project.
Zij droeg haar deel bij aan het groepsproject.
2.
aandeel
one of the equal parts into which a company's capital is divided, entitling the holder to a proportion of the profits.
:
•
He bought 100 shares in the company.
Hij kocht 100 aandelen in het bedrijf.
•
The value of the shares has increased significantly.
De waarde van de aandelen is aanzienlijk gestegen.
1.
delen
have a portion of (something) with another or others
:
•
Let's share the pizza.
Laten we de pizza delen.
•
They decided to share a taxi to the airport.
Ze besloten een taxi te delen naar de luchthaven.
2.
delen, meedelen
tell someone about (something); make known to others
:
•
She likes to share her experiences with others.
Ze deelt graag haar ervaringen met anderen.
•
Please share your thoughts on the matter.
Deel alstublieft uw gedachten over de kwestie.