save
US /seɪv/
UK /seɪv/

1.
2.
sparen, opslaan
keep and store up (something, especially money) for future use
:
•
I'm trying to save money for a new car.
Ik probeer geld te sparen voor een nieuwe auto.
•
Don't forget to save your work before closing the program.
Vergeet niet je werk op te slaan voordat je het programma sluit.
3.
voorkomen, besparen
prevent (something undesirable) from happening
:
•
Taking precautions can save you from future problems.
Voorzorgsmaatregelen nemen kan je behoeden voor toekomstige problemen.
•
This shortcut will save us a lot of time.
Deze snelkoppeling zal ons veel tijd besparen.
1.
redding, behoudenis
an act of saving or being saved from harm or danger
:
•
The quick save by the goalkeeper prevented a goal.
De snelle redding van de doelman voorkwam een doelpunt.
•
He made a dramatic save to keep the company from bankruptcy.
Hij deed een dramatische redding om het bedrijf van faillissement te behoeden.
2.
besparing, spaargeld
an amount of money saved
:
•
She used her savings to buy a house.
Ze gebruikte haar spaargeld om een huis te kopen.
•
The new policy will result in significant savings for the company.
Het nieuwe beleid zal resulteren in aanzienlijke besparingen voor het bedrijf.