raise
US /reɪz/
UK /reɪz/

1.
2.
3.
opvoeden, grootbrengen
bring up and care for (a child) until they are grown
:
•
She worked hard to raise her children.
Ze werkte hard om haar kinderen op te voeden.
•
They decided to raise their family in the countryside.
Ze besloten hun gezin op te voeden op het platteland.
1.
salarisverhoging, loonsverhoging
an increase in salary
:
•
I asked my boss for a raise.
Ik vroeg mijn baas om een salarisverhoging.
•
She received a significant raise after her performance review.
Ze kreeg een aanzienlijke salarisverhoging na haar functioneringsgesprek.