raise the roof
US /reɪz ðə ruːf/
UK /reɪz ðə ruːf/

1.
het dak eraf blazen, lawaai maken, uitbundig vieren
to make a lot of noise, especially by cheering or celebrating loudly
:
•
The crowd began to raise the roof when their team scored the winning goal.
De menigte begon het dak eraf te blazen toen hun team het winnende doelpunt scoorde.
•
Let's raise the roof tonight and have a great party!
Laten we vanavond het dak eraf blazen en een geweldig feest hebben!
2.
een scène schoppen, door het lint gaan, luid klagen
to complain loudly and angrily about something
:
•
If they don't fix this problem, I'm going to raise the roof with their manager.
Als ze dit probleem niet oplossen, ga ik een scène schoppen bij hun manager.
•
My mom will raise the roof if I come home late again.
Mijn moeder zal door het lint gaan als ik weer te laat thuiskom.