outlook
US /ˈaʊt.lʊk/
UK /ˈaʊt.lʊk/

1.
levenshouding, gezichtspunt, perspectief
a person's point of view or general attitude to life
:
•
She has a positive outlook on life.
Ze heeft een positieve levenshouding.
•
His gloomy outlook affected everyone around him.
Zijn sombere uitzicht beïnvloedde iedereen om hem heen.
2.
vooruitzicht, prognose
a probable future
:
•
The economic outlook for next year is uncertain.
De economische vooruitzichten voor volgend jaar zijn onzeker.
•
The weather outlook for the weekend is sunny.
De weersvooruitzichten voor het weekend zijn zonnig.
1.
Outlook, Microsoft Outlook
a Microsoft email and personal information manager
:
•
I manage my emails using Microsoft Outlook.
Ik beheer mijn e-mails met Microsoft Outlook.
•
Please send the meeting invitation via Outlook.
Stuur de vergaderuitnodiging via Outlook.