prospect
US /ˈprɑː.spekt/
UK /ˈprɑː.spekt/
1.
vooruitzicht, perspectief, kans
the possibility or likelihood of some future event occurring
:
•
The prospect of a long summer holiday is exciting.
Het vooruitzicht op een lange zomervakantie is spannend.
•
There is little prospect of success.
Er is weinig vooruitzicht op succes.
2.
kandidaat, potentiële klant
a person regarded as likely to succeed or as a potential customer, client, or candidate
:
•
She's a promising young prospect for the team.
Ze is een veelbelovende jonge kandidaat voor het team.
•
The sales team identified several new prospects.
Het verkoopteam identificeerde verschillende nieuwe potentiële klanten.
1.
prospecteren, zoeken naar delfstoffen
search for mineral deposits, especially by means of test drilling and excavation
:
•
They went to the mountains to prospect for gold.
Ze gingen naar de bergen om naar goud te zoeken.
•
The company plans to prospect for oil in the new region.
Het bedrijf is van plan om naar olie te prospecteren in de nieuwe regio.