attitude

US /ˈæt̬.ə.tuːd/

UK /ˈæt̬.ə.tuːd/

houding, instelling

a settled way of thinking or feeling about something

•

She has a positive attitude towards life.

Ze heeft een positieve houding ten opzichte van het leven.

•

His bad attitude cost him the job.

Zijn slechte houding kostte hem de baan.

houding, pose

a position of the body adopted for a specific purpose

•

The dancer struck a graceful attitude.

De danser nam een sierlijke houding aan.

•

He maintained a defensive attitude throughout the debate.

Hij behield een defensieve houding gedurende het debat.