forecast
US /ˈfɔːr.kæst/
UK /ˈfɔːr.kæst/
1.
voorspelling, prognose
a prediction or estimate of future events, especially weather or a financial trend
:
•
The weather forecast predicts rain for tomorrow.
De weersvoorspelling voorspelt regen voor morgen.
•
The economic forecast for next year is positive.
De economische voorspelling voor volgend jaar is positief.
1.
voorspellen, prognostiseren
to predict or estimate (a future event or trend)
:
•
Experts forecast a rise in interest rates.
Experts voorspellen een stijging van de rentetarieven.
•
It's difficult to forecast the exact impact of these changes.
Het is moeilijk om de exacte impact van deze veranderingen te voorspellen.