hook up
US /hʊk ˈʌp/
UK /hʊk ˈʌp/

1.
afspreken, ontmoeten
to meet someone and spend time with them
:
•
I'm going to hook up with my friends after work.
Ik ga na het werk met mijn vrienden afspreken.
•
They hooked up at the party last night.
Ze hebben elkaar gisteravond op het feest ontmoet.
2.
aansluiten, verbinden
to connect electronic equipment to a power supply or to another piece of equipment
:
•
Can you help me hook up this new printer?
Kun je me helpen deze nieuwe printer aansluiten?
•
The technician will hook up the internet tomorrow.
De technicus zal morgen het internet aansluiten.
3.
een relatie aangaan, seks hebben
to form a romantic or sexual relationship with someone
:
•
Did you hear that Sarah and Tom hooked up?
Heb je gehoord dat Sarah en Tom een relatie hebben gekregen?
•
They hooked up at the club and went home together.
Ze hebben elkaar ontmoet in de club en zijn samen naar huis gegaan.