homestead
US /ˈhoʊm.sted/
UK /ˈhoʊm.sted/
1.
boerderij, hoeve
a house, especially a farmhouse, and outbuildings
:
•
The old homestead stood on a hill overlooking the valley.
De oude boerderij stond op een heuvel met uitzicht op de vallei.
•
They returned to the family homestead for the holidays.
Ze keerden terug naar de familieboerderij voor de feestdagen.
2.
hoeve, kolonistenhoeve
(in the US and Canada) a piece of land granted to a settler under the Homestead Act
:
•
Many pioneers claimed a homestead in the West.
Veel pioniers claimden een hoeve in het Westen.
•
The family worked hard to develop their homestead.
De familie werkte hard om hun hoeve te ontwikkelen.
1.
zich vestigen, gaan boeren
to settle on land as a homesteader
:
•
They decided to homestead in the vast plains of Nebraska.
Ze besloten te gaan boeren op de uitgestrekte vlaktes van Nebraska.
•
Many families moved west to homestead new land.
Veel families trokken naar het westen om nieuw land te gaan boeren.