light

US /laɪt/
UK /laɪt/
"light" picture
1.

licht

the natural agent that stimulates sight and makes things visible

:
•
The room was filled with natural light.
De kamer was gevuld met natuurlijk licht.
•
Turn on the light, it's dark in here.
Doe het licht aan, het is hier donker.
:
illuminationradiancebrightness
:
darknessgloomshadow
2.

lamp, lichtbron

a source of illumination, such as a lamp or a bulb

:
•
The street lights came on at dusk.
De straatlichten gingen aan bij schemering.
•
She bought a new reading light for her bedside table.
Ze kocht een nieuwe leeslamp voor haar nachtkastje.
:
lampbulbfixture
1.

aansteken, verlichten

to ignite or cause to burn

:
•
Can you light the candles for dinner?
Kun je de kaarsen voor het avondeten aansteken?
•
He used a match to light the campfire.
Hij gebruikte een lucifer om het kampvuur aan te steken.
:
ignitekindleilluminate
:
extinguishquench
1.

licht

having a considerable or comparatively small weight; not heavy

:
•
This package is surprisingly light.
Dit pakket is verrassend licht.
•
She prefers a light breakfast.
Ze geeft de voorkeur aan een licht ontbijt.
:
featherweightairydelicate
:
heavydense
2.

licht

pale in color

:
•
She wore a light blue dress.
Ze droeg een lichtblauwe jurk.
•
The walls were painted a light shade of green.
De muren waren geverfd in een lichte tint groen.
:
palefaintsoft
:
darkdeep
:
lightinglightnessin the light oftraffic lighttraffic lightslight bulbstreet light