dress
US /dres/
UK /dres/

1.
2.
dresseren, bereiden
to prepare food, especially by adding a sauce or seasoning
:
•
She decided to dress the salad with a light vinaigrette.
Ze besloot de salade te dressen met een lichte vinaigrette.
•
The chef will dress the fish with herbs and lemon.
De chef zal de vis dressen met kruiden en citroen.
3.
verzorgen, verbinden
to apply a dressing or bandage to a wound
:
•
The nurse will dress the patient's wound daily.
De verpleegkundige zal de wond van de patiënt dagelijks verzorgen.
•
It's important to properly dress a cut to prevent infection.
Het is belangrijk om een snee goed te verzorgen om infectie te voorkomen.