robe

US /roʊb/
UK /roʊb/
"robe" picture
1.

gewaad, toga

a long, loose outer garment, especially one indicating rank, office, or profession

:
•
The judge wore a black robe to the court.
De rechter droeg een zwarte toga naar de rechtbank.
•
He put on his ceremonial robe for the graduation.
Hij trok zijn ceremoniële gewaad aan voor de diploma-uitreiking.
:
gowngarmentmantlecloakdress
2.

badjas, ochtendjas

a dressing gown or bathrobe

:
•
She slipped into her silk robe after her bath.
Ze gleed in haar zijden badjas na haar bad.
•
He wore a comfortable cotton robe while reading.
Hij droeg een comfortabele katoenen badjas tijdens het lezen.
:
dressing gownbathrobehousecoat
1.

kleden, aankleden

to dress someone in a robe

:
•
The priest was robed in white for the ceremony.
De priester was gekleed in het wit voor de ceremonie.
•
She was robed in velvet for the royal ball.
Ze was gekleed in fluweel voor het koninklijke bal.
:
dressclotheattiregarb