go up
US /ɡoʊ ˈʌp/
UK /ɡoʊ ˈʌp/

1.
2.
verrijzen, opgezet worden
to be built or erected
:
•
A new building will go up on that site next year.
Een nieuw gebouw zal volgend jaar op die plek verrijzen.
•
Many temporary shelters have gone up in the affected area.
Veel tijdelijke onderkomens zijn opgezet in het getroffen gebied.
3.
in vlammen opgaan, exploderen
to be destroyed by fire or an explosion
:
•
The old factory went up in flames last night.
De oude fabriek ging in vlammen op gisteravond.
•
The fireworks display was spectacular as each rocket went up with a bang.
Het vuurwerk was spectaculair toen elke raket met een knal omhoog ging.