attack
US /əˈtæk/
UK /əˈtæk/

1.
2.
aanval, kritiek
strong criticism or opposition
:
•
The politician faced a fierce attack from the media.
De politicus kreeg een felle aanval van de media.
•
Her latest book came under attack for its controversial themes.
Haar nieuwste boek kwam onder vuur te liggen vanwege de controversiële thema's.
1.
2.
bekritiseren, aanvallen
to criticize or oppose strongly
:
•
The opposition party continued to attack the government's policies.
De oppositiepartij bleef het beleid van de regering aanvallen.
•
Critics attacked the film for its lack of originality.
Critici bekritiseerden de film vanwege het gebrek aan originaliteit.