den

US /den/
UK /den/
"den" picture
1.

hol, leger

the lair or resting place of a wild animal

:
The bear retreated to its den for the winter.
De beer trok zich terug in zijn hol voor de winter.
We found a fox's den near the river.
We vonden een vossenhol bij de rivier.
2.

studeerkamer, zitkamer, familiekamer

a small, comfortable room, typically one in a house, used for studying, reading, or relaxing

:
He spent the evening reading in his cozy den.
Hij bracht de avond lezend door in zijn gezellige studeerkamer.
The children often play games in the family den.
De kinderen spelen vaak spelletjes in de familiekamer.
1.

huizen, verblijven

to live in or use as a den

:
The foxes den in the abandoned badger sett.
De vossen huizen in de verlaten dassenburcht.
The family of badgers has been denning in this area for years.
De dassenfamilie woont al jaren in dit gebied.