study
US /ˈstʌd.i/
UK /ˈstʌd.i/
1.
studie, leren
the devotion of time and attention to acquiring knowledge, especially from books
:
•
She spent all night studying for her exams.
Ze heeft de hele nacht gestudeerd voor haar examens.
•
His main interest is the study of ancient languages.
Zijn voornaamste interesse is de studie van oude talen.
2.
werkkamer, studeerkamer
a room, especially in a house, that is used for reading, writing, or academic work
:
•
He retired to his study to read the newspaper.
Hij trok zich terug in zijn werkkamer om de krant te lezen.
•
The walls of the study were lined with bookshelves.
De muren van de werkkamer waren bekleed met boekenkasten.
3.
studie, onderzoek, analyse
a detailed investigation and analysis of a subject or situation
:
•
The report presents a comprehensive study of the local economy.
Het rapport presenteert een uitgebreide studie van de lokale economie.
•
A recent study showed a link between diet and heart disease.
Een recente studie toonde een verband aan tussen dieet en hartaandoeningen.
1.
studeren, leren, bestuderen
devote time and attention to gaining knowledge of an academic subject, especially by means of books
:
•
He needs to study harder if he wants to pass the exam.
Hij moet harder studeren als hij wil slagen voor het examen.
•
We are studying the effects of climate change.
We bestuderen de effecten van klimaatverandering.