course
US /kɔːrs/
UK /kɔːrs/
1.
koers, richting, loop
the route or direction followed by a ship, aircraft, road, or river
:
•
The ship altered its course to avoid the storm.
Het schip veranderde zijn koers om de storm te vermijden.
•
The river follows a winding course through the valley.
De rivier volgt een kronkelende loop door de vallei.
2.
cursus, opleiding
a series of lessons or lectures on a particular subject, typically leading to a qualification
:
•
She enrolled in a photography course.
Ze schreef zich in voor een fotografiecursus.
•
The university offers a wide range of degree courses.
De universiteit biedt een breed scala aan diplomacursussen aan.