way

US /weɪ/
UK /weɪ/
"way" picture
1.

manier, wijze

a method, style, or manner of doing something

:
•
There are many ways to solve this problem.
Er zijn veel manieren om dit probleem op te lossen.
•
I like the way she sings.
Ik hou van de manier waarop ze zingt.
:
methodmannerstyleapproachtechnique
2.

weg, pad

a road, track, or path for traveling

:
•
Which is the shortest way to the station?
Wat is de kortste weg naar het station?
•
They lost their way in the forest.
Ze raakten de weg kwijt in het bos.
:
roadpathroutetrackdirection
3.

richting, kant

a particular direction or position

:
•
Look this way.
Kijk deze kant op.
•
The car was coming the other way.
De auto kwam de andere kant op.
:
directionbearingorientation
1.

veel, erg

to a great extent or degree

:
•
He's way taller than me.
Hij is veel langer dan ik.
•
That's way too expensive.
Dat is veel te duur.
:
farmuchconsiderablygreatlyextremely
:
no wayby way ofin a wayby the waybe on the way toway outway of life