condition

US /kənˈdɪʃ.ən/
UK /kənˈdɪʃ.ən/
"condition" picture
1.

staat, conditie

the state of something with regard to its appearance, quality, or working order

:
•
The car is in excellent condition.
De auto is in uitstekende staat.
•
The house is old but in good condition.
Het huis is oud maar in goede staat.
:
stateshapeformorderrepair
2.

voorwaarde, bepaling

a limiting or restricting circumstance

:
•
They accepted the offer on the condition that it was delivered by Friday.
Ze accepteerden het aanbod op voorwaarde dat het voor vrijdag werd geleverd.
•
The contract includes several important conditions.
Het contract bevat verschillende belangrijke voorwaarden.
:
stipulationprovisionprerequisitequalificationrestriction
3.

aandoening, ziekte

a disease or other medical problem

:
•
He suffers from a heart condition.
Hij lijdt aan een hartaandoening.
•
The doctor diagnosed her with a rare skin condition.
De dokter diagnosticeerde haar met een zeldzame huidaandoening.
:
ailmentdisorderillnessdiseasemalady
1.

conditioneren, trainen

to put (something) into a good or desired state of repair or readiness

:
•
He spent hours conditioning the old leather.
Hij besteedde uren aan het conditioneren van het oude leer.
•
Athletes condition their bodies for peak performance.
Atleten conditioneren hun lichaam voor topprestaties.
:
preparetrainreadyfitadapt
:
conditionalair conditioningair-conditionedin mint condition