compel
US /kəmˈpel/
UK /kəmˈpel/

1.
dwingen, noodzaken
force or oblige (someone) to do something
:
•
The law will compel employers to provide health insurance.
De wet zal werkgevers dwingen om een ziektekostenverzekering aan te bieden.
•
He felt compelled to confess his crime.
Hij voelde zich gedwongen zijn misdaad te bekennen.
2.
teweegbrengen, afdwingen
bring about (something) by the use of force or pressure
:
•
The evidence compelled a verdict of guilty.
Het bewijs dwong een schuldigverklaring af.
•
His passion for justice compelled him to act.
Zijn passie voor gerechtigheid dwong hem tot actie.