Engels-Nederlands Woordenboek

Betekenis van het woord coach in het Nederlands

Wat betekent coach in het Engels? Ontdek de betekenis, uitspraak en specifiek gebruik van dit woord met Lingoland

coach

US /koʊtʃ/
UK /koʊtʃ/
"coach" picture

Zelfstandig Naamwoord

1.

coach, trainer

a person who trains an athlete or a team

Voorbeeld:
•
The football coach motivated his team.
De voetbalcoach motiveerde zijn team.
•
She works as a swimming coach.
Ze werkt als zwemcoach.
Synoniem:
trainerinstructormentortutorguide
2.

bus, touringcar

a long motor vehicle carrying passengers by road, typically one used for sightseeing

Voorbeeld:
•
We took a coach tour of the city.
We maakten een bustour door de stad.
•
The team traveled to the game by coach.
Het team reisde met de bus naar de wedstrijd.
Synoniem:
buscharabancmotorcoach
3.

koets

a private, four-wheeled, closed carriage, usually drawn by horses

Voorbeeld:
•
The royal family arrived in a grand coach.
De koninklijke familie arriveerde in een grote koets.
•
Cinderella's pumpkin turned into a beautiful coach.
Assepoesters pompoen veranderde in een prachtige koets.
Synoniem:
carriagechariotbuggy

Werkwoord

1.

coachen, trainen

to train or instruct (a person or team)

Voorbeeld:
•
He was hired to coach the basketball team.
Hij werd aangenomen om het basketbalteam te coachen.
•
She coaches students for their exams.
Ze coacht studenten voor hun examens.
Synoniem:
traininstructteachguidementor
Leer dit woord op Lingoland
Gerelateerd Woord:
coachingcoach dog