carriage

US /ˈker.ɪdʒ/
UK /ˈker.ɪdʒ/
"carriage" picture
1.

koets, rijtuig

a wheeled vehicle, especially one pulled by horses and used for carrying people

:
•
The royal family arrived in a magnificent horse-drawn carriage.
De koninklijke familie arriveerde in een prachtige paardenkoets.
•
They took a romantic carriage ride through the park.
Ze maakten een romantische rit met de koets door het park.
:
coachbuggychariotgigphaeton
2.

wagon, rijtuig

(British English) a section of a train for carrying passengers

:
•
We found our seats in the last carriage of the train.
We vonden onze plaatsen in de laatste wagon van de trein.
•
Please ensure all your luggage is stored safely within the carriage.
Zorg ervoor dat al uw bagage veilig in de wagon is opgeborgen.
:
coachcarwagon
3.

kinderwagen, buggy

a baby carriage or pram

:
•
She pushed the baby in its carriage through the park.
Ze duwde de baby in zijn kinderwagen door het park.
•
The new carriage has excellent suspension for a smooth ride.
De nieuwe kinderwagen heeft uitstekende vering voor een soepele rit.
:
pramstrollerbuggy
4.

houding, gestalte

a person's way of holding their body; posture

:
•
Her elegant carriage suggested a background in dance.
Haar elegante houding suggereerde een achtergrond in dans.
•
He walked with a proud carriage, head held high.
Hij liep met een trotse houding, het hoofd hoog geheven.
:
posturebearinggaitmiendeportment
:
carriage dogbaby carriage