break off

US /breɪk ɔf/
UK /breɪk ɔf/
"break off" picture
1.

afbreken, afscheuren

to separate something from a larger piece by force

:
He managed to break off a piece of the chocolate bar.
Het lukte hem om een stuk van de chocoladereep af te breken.
The branch broke off in the strong wind.
De tak brak af in de harde wind.
2.

afbreken, ophouden

to suddenly stop speaking or doing something

:
She broke off in mid-sentence.
Ze brak af midden in de zin.
The negotiations broke off without an agreement.
De onderhandelingen werden afgebroken zonder overeenkomst.
3.

afbreken, verbreken

to end a relationship or agreement suddenly

:
They decided to break off their engagement.
Ze besloten hun verloving af te breken.
The two countries broke off diplomatic relations.
De twee landen braken de diplomatieke betrekkingen af.