blitz

US /blɪts/
UK /blɪts/
"blitz" picture
1.

blitz, bliksemoorlog

a sudden, overwhelming military attack

:
The city was heavily damaged during the blitz.
De stad raakte zwaar beschadigd tijdens de blitz.
The enemy launched a surprise blitz on the border.
De vijand lanceerde een verrassingsblitz aan de grens.
2.

campagne, actie

a sudden, concerted effort or campaign

:
The police launched a blitz on illegal parking.
De politie lanceerde een blitz op illegaal parkeren.
They organized a fundraising blitz for the charity.
Ze organiseerden een fondsenwervingsblitz voor het goede doel.
1.

blitz, overweldigen

to attack or overwhelm suddenly and intensely

:
The team decided to blitz the opponent's defense.
Het team besloot de verdediging van de tegenstander te blitzen.
We need to blitz through these tasks to meet the deadline.
We moeten deze taken erdoorheen jagen om de deadline te halen.