wrong

US /rɑːŋ/
UK /rɑːŋ/
"wrong" picture
1.

fout, verkeerd

not correct or true; mistaken

:
You got the answer wrong.
Je hebt het antwoord fout.
That's the wrong way to do it.
Dat is de verkeerde manier om het te doen.
2.

fout, onjuist, immoreel

unjust, dishonest, or immoral

:
It's wrong to steal.
Stelen is fout.
He knows what he did was wrong.
Hij weet dat wat hij deed fout was.
1.

verkeerd, fout

in an incorrect or inappropriate way

:
You're holding it wrong.
Je houdt het verkeerd vast.
Everything went wrong today.
Alles ging vandaag fout.
1.

fout, onrecht

an unjust, dishonest, or immoral act

:
He admitted his wrong.
Hij gaf zijn fout toe.
Two wrongs don't make a right.
Twee fouten maken geen goed.
1.

onrecht aandoen, benadelen

to treat someone unfairly or unjustly

:
I feel like I've been wronged.
Ik heb het gevoel dat ik onrecht is aangedaan.
He was wronged by the legal system.
Hij werd onrecht aangedaan door het rechtssysteem.