tread

US /tred/
UK /tred/
"tread" picture
1.

lopen, stappen, treden

walk in a specified way

:
He had to tread carefully to avoid slipping on the ice.
Hij moest voorzichtig lopen om niet uit te glijden op het ijs.
She didn't want to tread on anyone's toes.
Ze wilde niemand voor de voeten lopen.
2.

loop, stap, voetstap

a manner or sound of walking

:
He heard the heavy tread of boots on the stairs.
Hij hoorde de zware voetstappen van laarzen op de trap.
The soft tread of her slippers barely made a sound.
De zachte loop van haar pantoffels maakte nauwelijks geluid.
3.

profiel, loopvlak, zool

the part of a tire that makes contact with the road or the part of a shoe that touches the ground

:
The car's tires had good tread, providing excellent grip.
De banden van de auto hadden een goed profiel, wat uitstekende grip bood.
The worn tread on his shoes indicated he had walked many miles.
Het versleten profiel van zijn schoenen gaf aan dat hij vele kilometers had gelopen.
1.

trappen, stappen, betreden

press down with the feet; trample

:
Please don't tread on the flowers.
Gelieve niet op de bloemen te trappen.
He accidentally trod on a piece of glass.
Hij trapte per ongeluk op een stuk glas.