crush

US /krʌʃ/
UK /krʌʃ/
"crush" picture
1.

verpletteren, verbrijzelen

deform, break, or injure (something) by pressing it with a force greater than its strength

:
•
He accidentally crushed the delicate flower.
Hij verpletterde per ongeluk de delicate bloem.
•
The car was completely crushed in the accident.
De auto was volledig verpletterd bij het ongeluk.
:
squashcompresscrumplepulverizegrind
2.

verpletteren, onderdrukken

defeat or humiliate (someone) totally

:
•
Our team will crush the competition.
Ons team zal de concurrentie verpletteren.
•
The dictator crushed all dissent.
De dictator onderdrukte alle afwijkende meningen.
:
overwhelmvanquishsubdueroutdemolish
1.

crush, verliefdheid

a brief but intense infatuation for someone, especially someone unattainable or inappropriate

:
•
She has a huge crush on her history teacher.
Ze heeft een enorme crush op haar geschiedenisleraar.
•
He admitted to having a crush on his colleague.
Hij gaf toe een crush te hebben op zijn collega.
:
infatuationfondnessfascinationadmirationobsession
2.

menigte, drukte

a crowd of people pressed closely together

:
•
There was a huge crush at the concert entrance.
Er was een enorme menigte bij de ingang van het concert.
•
We got caught in the crush of commuters during rush hour.
We kwamen vast te zitten in de drukte van forenzen tijdens de spits.
:
crowdthrongmobhordejam