Engels-Nederlands Woordenboek

Betekenis van het woord "to work" in het Nederlands

Wat betekent "to work" in het Engels? Ontdek de betekenis, uitspraak en specifiek gebruik van dit woord met Lingoland

to work

US /wɜːrk/
UK /wɜːrk/
"to work" picture

Werkwoord

1.

werken

to perform duties or tasks, especially for a living

Voorbeeld:
•
I work from nine to five every day.
Ik werk elke dag van negen tot vijf.
•
She decided to work as a freelance writer.
Ze besloot als freelance schrijver te werken.
Synoniem:
to laborto toilto be employedto be engaged
2.

werken, functioneren

to function or operate correctly

Voorbeeld:
•
The machine doesn't work anymore.
De machine werkt niet meer.
•
Does this plan work for you?
Werkt dit plan voor jou?
Synoniem:
to operateto functionto runto perform
3.

werken, effect hebben

to achieve a desired result or effect

Voorbeeld:
•
The medicine began to work quickly.
Het medicijn begon snel te werken.
•
His charm didn't work on her.
Zijn charme werkte niet op haar.
Synoniem:
to succeedto be effectiveto achieveto accomplish

Zelfstandig Naamwoord

1.

werk, arbeid

activity involving mental or physical effort done in order to achieve a purpose or result

Voorbeeld:
•
He put a lot of work into the project.
Hij stak veel werk in het project.
•
The construction work is progressing well.
De bouwwerkzaamheden vorderen goed.
Synoniem:
labortoilefforttaskjob
2.

werk, werkplek

a place where one is employed

Voorbeeld:
•
I'm heading to work now.
Ik ga nu naar mijn werk.
•
She left work early today.
Ze is vandaag vroeg van haar werk gegaan.
Synoniem:
workplaceofficejobemployment
Leer dit woord op Lingoland
Gerelateerd Woord:
workingworkwork onwork atout of workwork outdetective work