office
US /ˈɑː.fɪs/
UK /ˈɑː.fɪs/
1.
kantoor, bureau
a room, set of rooms, or building used as a place for commercial, professional, or bureaucratic work
:
•
I'll be at the office until 6 PM.
Ik ben tot 18.00 uur op kantoor.
•
Our new office is located downtown.
Ons nieuwe kantoor bevindt zich in het centrum.
2.
ambt, functie
a position of authority or responsibility in a government or other organization
:
•
She was elected to public office.
Ze werd verkozen tot een openbaar ambt.
•
He holds a high office in the company.
Hij bekleedt een hoge functie in het bedrijf.