working

US /ˈwɝː.kɪŋ/
UK /ˈwɝː.kɪŋ/
"working" picture
1.

werkend, bezig

engaging in physical or mental activity in order to achieve a result

:
She is working on a new project.
Ze is aan een nieuw project aan het werken.
He's been working hard all day.
Hij heeft de hele dag hard gewerkt.
2.

werkend, in dienst

having a job

:
Are you still working at the same company?
Ben je nog steeds bij hetzelfde bedrijf aan het werken?
She's been working as a teacher for ten years.
Ze is al tien jaar als lerares aan het werken.
1.

werk, werking

the activity of doing work

:
The new system requires a lot of working.
Het nieuwe systeem vereist veel werk.
He dedicated his life to the working of the land.
Hij wijdde zijn leven aan het bewerken van het land.