tie down
US /taɪ daʊn/
UK /taɪ daʊn/

1.
vastbinden, vastzetten
to fasten something securely with rope or cord
:
•
We need to tie down the tent before the storm hits.
We moeten de tent vastbinden voordat de storm toeslaat.
•
Make sure to tie down all loose items on the boat.
Zorg ervoor dat je alle losse spullen op de boot vastbindt.
2.
vastbinden, beperken
to restrict someone's freedom or ability to act
:
•
His current job really ties him down, so he can't travel much.
Zijn huidige baan bindt hem vast, dus hij kan niet veel reizen.
•
Don't let responsibilities tie you down too much.
Laat verantwoordelijkheden je niet te veel vastbinden.