swallow
US /ˈswɑː.loʊ/
UK /ˈswɑː.loʊ/
1.
slikken, doorslikken
cause or allow (food, drink, or something else) to pass down the throat
:
•
He took a large gulp and swallowed the bitter medicine.
Hij nam een grote slok en slikte de bittere medicijn door.
•
She found it hard to swallow the dry bread.
Ze vond het moeilijk om het droge brood te slikken.
2.
slikken, accepteren
accept or believe (something) without question or objection
:
•
It was a hard pill to swallow, but he knew he had to accept the truth.
Het was een bittere pil om te slikken, maar hij wist dat hij de waarheid moest accepteren.
•
She was forced to swallow her pride and apologize.
Ze werd gedwongen haar trots te slikken en zich te verontschuldigen.
1.
zwaluw
a small migratory bird of the swallow family, typically having a forked tail and long pointed wings, feeding on insects in flight.
:
•
A swallow flew gracefully across the sky.
Een zwaluw vloog gracieus door de lucht.
•
The return of the swallows signals the arrival of spring.
De terugkeer van de zwaluwen kondigt de komst van de lente aan.