stomach

US /ˈstʌm.ək/
UK /ˈstʌm.ək/
"stomach" picture
1.

maag, buik

the internal organ in which the first part of digestion occurs, located in the abdomen between the esophagus and the small intestine

:
My stomach hurts after eating too much.
Mijn maag doet pijn na te veel eten.
He had a butterfly feeling in his stomach before the presentation.
Hij had vlinders in zijn buik voor de presentatie.
2.

buik, abdomen

the part of the body containing the stomach and bowels; the abdomen

:
He rubbed his stomach after a big meal.
Hij wreef over zijn buik na een grote maaltijd.
She has a flat stomach from exercising regularly.
Ze heeft een platte buik door regelmatig te sporten.
1.

verdragen, tolereren

to tolerate or endure (something, especially something unpleasant) without flinching

:
I can't stomach his rude behavior anymore.
Ik kan zijn onbeleefde gedrag niet meer verdragen.
She couldn't stomach the thought of eating meat after seeing the documentary.
Ze kon de gedachte aan vlees eten niet verdragen na het zien van de documentaire.