consume

US /kənˈsuːm/
UK /kənˈsuːm/
"consume" picture
1.

consumeren, eten, drinken

to eat or drink something

:
Humans consume a variety of foods.
Mensen consumeren een verscheidenheid aan voedingsmiddelen.
He consumed a large amount of alcohol.
Hij consumeerde een grote hoeveelheid alcohol.
2.

verbruiken, opgebruiken

to use up a resource

:
The old car consumes a lot of fuel.
De oude auto verbruikt veel brandstof.
The new software consumes a lot of memory.
De nieuwe software verbruikt veel geheugen.
3.

verteren, opsouperen

to completely destroy or absorb something

:
The fire quickly consumed the old building.
Het vuur verteerde snel het oude gebouw.
His guilt consumed him.
Zijn schuldgevoel verteerde hem.