substantial

US /səbˈstæn.ʃəl/
UK /səbˈstæn.ʃəl/
"substantial" picture
1.

aanzienlijk, substantieel, belangrijk

of considerable importance, size, or worth

:
The company made a substantial profit this quarter.
Het bedrijf maakte dit kwartaal een aanzienlijke winst.
She received a substantial inheritance from her grandmother.
Ze ontving een aanzienlijke erfenis van haar grootmoeder.
2.

substantieel, wezenlijk, tastbaar

real and tangible rather than imaginary

:
The evidence presented was substantial and convincing.
Het gepresenteerde bewijs was substantieel en overtuigend.
They needed substantial proof to proceed with the case.
Ze hadden substantieel bewijs nodig om de zaak voort te zetten.
3.

stevig, solide, robuust

strong, solid, or sturdy

:
The old house had substantial stone walls.
Het oude huis had stevige stenen muren.
They built a substantial bridge that could withstand floods.
Ze bouwden een stevige brug die overstromingen kon weerstaan.