construction
US /kənˈstrʌk.ʃən/
UK /kənˈstrʌk.ʃən/
1.
constructie, bouw
the process or art of constructing something
:
•
The construction of the new bridge will take two years.
De constructie van de nieuwe brug zal twee jaar duren.
•
He works in construction.
Hij werkt in de bouw.
2.
constructie, bouwwerk
a thing that is built or constructed
:
•
The old factory was a massive steel construction.
De oude fabriek was een enorme stalen constructie.
•
The bridge is a remarkable feat of engineering construction.
De brug is een opmerkelijke prestatie van technische constructie.
3.
constructie, opbouw
the way in which a thing is constructed
:
•
The faulty construction of the roof led to leaks.
De gebrekkige constructie van het dak leidde tot lekkages.
•
The construction of the argument was very logical.
De opbouw van het argument was zeer logisch.