sting

US /stɪŋ/
UK /stɪŋ/
"sting" picture
1.

angel, steek

a small sharp-pointed organ at the end of the abdomen of bees, wasps, ants, and scorpions, capable of inflicting a painful or dangerous wound by injecting poison

:
•
The bee left its sting in my arm.
De bij liet zijn angel in mijn arm achter.
•
He developed a rash after a jellyfish sting.
Hij kreeg uitslag na een kwallensteek.
:
pricklethornspinebarbnettle
2.

prik, steek, brandend gevoel

a sharp, tingling, or burning sensation

:
•
There was a sharp sting in his eyes from the smoke.
Er was een scherpe prik in zijn ogen van de rook.
•
The cold water caused a sudden sting on her skin.
Het koude water veroorzaakte een plotselinge prikkeling op haar huid.
:
pricktwingeacheburnsmart
1.

steken, prikken

to pierce or wound with a sting

:
•
A wasp stung him on the neck.
Een wesp stak hem in zijn nek.
•
Be careful not to get stung by the nettles.
Pas op dat je niet gestoken wordt door de brandnetels.
:
prickpiercepuncturewoundnettle
2.

prikken, branden

to cause a sharp, tingling, or burning pain

:
•
The antiseptic will sting a little.
Het antisepticum zal een beetje prikken.
•
His eyes began to sting from the smoke.
Zijn ogen begonnen te prikken van de rook.
:
smartburnachetingleprick
:
take the sting out of