spine
US /spaɪn/
UK /spaɪn/
1.
ruggengraat, wervelkolom
the series of vertebrae extending from the skull to the pelvis, forming the main support of the body
:
•
He injured his spine in a fall.
Hij bezeerde zijn ruggengraat bij een val.
•
The human spine has 33 vertebrae.
De menselijke ruggengraat heeft 33 wervels.
2.
rug, boekrug
the part of a book's cover that encloses the inner edges of the pages, usually visible when the book is on a shelf
:
•
The title of the book is printed on its spine.
De titel van het boek staat op de rug.
•
She carefully placed the book back on the shelf, aligning its spine with the others.
Ze plaatste het boek voorzichtig terug op de plank en lijnte de rug uit met de andere.
3.
stekel, doorn
a ridge or projection on a bone or other structure
:
•
The spine of the scapula is a prominent ridge.
De spina van het schouderblad is een prominente richel.
•
Many plants have sharp spines to protect themselves.
Veel planten hebben scherpe stekels om zichzelf te beschermen.