stick up
US /stɪk ˈʌp/
UK /stɪk ˈʌp/

1.
overvallen, beroven
to rob someone or a place, often using a weapon
:
•
The masked man tried to stick up the bank.
De gemaskerde man probeerde de bank te overvallen.
•
He was stuck up at gunpoint on the street.
Hij werd op straat met een wapen overvallen.
2.
arrogant zijn, verwaand zijn
to be conceited or arrogant
:
•
She tends to stick up her nose at anyone who isn't rich.
Ze heeft de neiging haar neus op te halen voor iedereen die niet rijk is.
•
Don't stick up your nose at honest work.
Haal je neus niet op voor eerlijk werk.
1.
verwaand, arrogant
conceited or arrogant
:
•
She's so stuck up, she barely talks to anyone outside her social circle.
Ze is zo verwaand, ze praat nauwelijks met iemand buiten haar sociale kring.
•
I don't like his stuck-up attitude.
Ik hou niet van zijn arrogante houding.