rob
US /rɑːb/
UK /rɑːb/

1.
beroven, overvallen
take property unlawfully from (a person or place) by force or threat of force
:
•
The gang planned to rob the bank at dawn.
De bende was van plan de bank bij zonsopgang te beroven.
•
He was arrested for trying to rob a convenience store.
Hij werd gearresteerd omdat hij een supermarkt probeerde te beroven.
2.
beroven, ontnemen
deprive (someone) of something by wrongdoing
:
•
The scam artist tried to rob him of his life savings.
De oplichter probeerde hem van zijn spaargeld te beroven.
•
The bad decision will rob them of their chance at success.
De slechte beslissing zal hen hun kans op succes ontnemen.