mug
US /mʌɡ/
UK /mʌɡ/
1.
mok, beker
a large cup, typically cylindrical with a handle and used without a saucer.
:
•
She poured hot coffee into her favorite ceramic mug.
Ze schonk hete koffie in haar favoriete keramische mok.
•
He received a souvenir mug from his trip to London.
Hij ontving een souvenir mok van zijn reis naar Londen.
2.
gezicht, smoel
a person's face.
:
•
He made a funny mug for the camera.
Hij trok een grappig gezicht voor de camera.
•
The police released a sketch of the suspect's mug.
De politie heeft een schets van het gezicht van de verdachte vrijgegeven.
1.
2.
grimassen trekken, gekke gezichten maken
to make exaggerated facial expressions, especially for a photograph or in a performance.
:
•
The actor started to mug for the camera, pulling silly faces.
De acteur begon te grimassen trekken voor de camera, gekke gezichten trekkend.
•
She was always mugging for the audience, trying to get a laugh.
Ze was altijd aan het grimassen trekken voor het publiek, om een lach te krijgen.