steady
US /ˈsted.i/
UK /ˈsted.i/

1.
stabiel, vast
firmly fixed, supported, or balanced; not shaking or moving
:
•
Make sure the ladder is steady before you climb it.
Zorg ervoor dat de ladder stabiel is voordat je erop klimt.
•
He has a very steady hand for delicate work.
Hij heeft een zeer vaste hand voor delicaat werk.
2.
constant, gestaag
continuing or developing in a regular and consistent way
:
•
She maintained a steady pace throughout the race.
Ze hield een constant tempo aan gedurende de hele race.
•
The company has shown steady growth over the past five years.
Het bedrijf heeft de afgelopen vijf jaar een gestage groei laten zien.
1.
stabiliseren, kalmeren
to make or become steady
:
•
He took a deep breath to steady his nerves.
Hij haalde diep adem om zijn zenuwen te kalmeren.
•
The carpenter used a clamp to steady the wood while cutting.
De timmerman gebruikte een klem om het hout te stabiliseren tijdens het zagen.
1.
gestaag, stabiel
in a steady manner; consistently or regularly
:
•
The rain fell steady for hours.
De regen viel urenlang gestaag.
•
Hold the camera steady.
Houd de camera stabiel.