sick

US /sɪk/
UK /sɪk/
"sick" picture
1.

ziek, misselijk

feeling unwell; nauseous or vomiting

:
•
I feel sick, I think I ate something bad.
Ik voel me misselijk, ik denk dat ik iets verkeerds heb gegeten.
•
She was sick all night with the flu.
Ze was de hele nacht ziek van de griep.
:
illunwellnauseousqueasyailing
2.

geweldig, vet

(informal) excellent; impressive

:
•
That new car is absolutely sick!
Die nieuwe auto is absoluut geweldig!
•
His guitar solo was totally sick.
Zijn gitaarsolo was helemaal vet.
:
coolawesomeamazingepicdope
1.

overgeven, braken

(informal) to vomit

:
•
The baby sicked all over his new shirt.
De baby gaf over over zijn nieuwe shirt.
•
He felt so bad he thought he was going to sick.
Hij voelde zich zo slecht dat hij dacht dat hij zou overgeven.
:
vomitthrow uppukebarf
:
sicknessbe sicktravel sicknesssick leavemotion sicknesssleeping sicknessradiation sickness