cool

US /kuːl/
UK /kuːl/
"cool" picture
1.

koel

of or at a fairly low temperature

:
•
The evening air was pleasantly cool.
De avondlucht was aangenaam koel.
•
Keep the drinks cool in the fridge.
Houd de drankjes koel in de koelkast.
:
hotwarm
2.

cool, gaaf

fashionably attractive or impressive

:
•
That's a really cool car!
Dat is echt een coole auto!
•
She always wears such cool clothes.
Ze draagt altijd zulke coole kleding.
:
trendystylishfashionablehipawesome
3.

kalm, beheerst

calm and composed

:
•
He remained cool under pressure.
Hij bleef kalm onder druk.
•
She kept a cool head during the crisis.
Ze hield het hoofd koel tijdens de crisis.
:
calmcomposedunflappablecollectedserene
1.

koelen, afkoelen

to make something less warm

:
•
I need to cool down after that run.
Ik moet afkoelen na die run.
•
The fan helped to cool the room.
De ventilator hielp de kamer te koelen.
:
heatwarm
1.

koelte

a period of coolness

:
•
There was a sudden cool in the air.
Er was een plotselinge koelte in de lucht.
•
Enjoy the cool before the heat returns.
Geniet van de koelte voordat de hitte terugkeert.
:
heatwarmth
:
coolnesscooling towercool downcool off(as) cool as a cucumberplay it coolcooling-off period