scourge

US /skɝːdʒ/
UK /skɝːdʒ/
"scourge" picture
1.

gesel, zweep

a whip used as an instrument of punishment

:
The ancient Romans used a scourge for flogging.
De oude Romeinen gebruikten een gesel om te geselen.
He felt the sting of the scourge on his back.
Hij voelde de prik van de gesel op zijn rug.
2.

gesel, plaag, ellende

a person or thing that causes great trouble or suffering

:
The disease was a scourge on the population.
De ziekte was een gesel voor de bevolking.
Poverty remains a scourge in many parts of the world.
Armoede blijft een gesel in veel delen van de wereld.
1.

geselen, teisteren, plagen

to cause great suffering to

:
The country was scourged by civil war for decades.
Het land werd decennialang geteisterd door burgeroorlog.
He scourged himself for his sins.
Hij geselde zichzelf voor zijn zonden.