plague
US /pleɪɡ/
UK /pleɪɡ/
1.
plaag, pest
a contagious bacterial disease characterized by fever and delirium, typically with the formation of buboes (swellings in the armpit or groin).
:
•
The Black Death was a devastating plague that swept across Europe in the 14th century.
De Zwarte Dood was een verwoestende plaag die in de 14e eeuw door Europa trok.
•
Public health officials are working to prevent the spread of the plague.
Ambtenaren van de volksgezondheid werken eraan om de verspreiding van de plaag te voorkomen.
2.
plaag, overlast
a large number of harmful or annoying things
:
•
The city was suffering from a plague of rats.
De stad leed onder een plaag van ratten.
•
He was tormented by a plague of worries.
Hij werd gekweld door een plaag van zorgen.