run around
US /rʌn əˈraʊnd/
UK /rʌn əˈraʊnd/

1.
rondrennen, druk bezig zijn
to be very busy doing many different things
:
•
I've been running around all day, trying to get everything done.
Ik ben de hele dag rondgerend, om alles gedaan te krijgen.
•
She's always running around after her kids.
Ze is altijd achter haar kinderen aan het rennen.
2.
onverantwoordelijk gedragen, doelloos rondrennen
to behave in an uncontrolled or irresponsible way
:
•
The kids were running around, making a lot of noise.
De kinderen waren rond aan het rennen en maakten veel lawaai.
•
Don't just run around, focus on your tasks.
Ga niet zomaar rondrennen, concentreer je op je taken.